Paul vertelt...

 

Afrikaanse duurzaamheid

 

 

Het is licht bewolkt. Aan de horizon zien we enkele heuveltjes, maar verder rijden we door een vlak landschap. Als er al sprake is van vals plat, dan is dat eerder in ons voordeel dan ons nadeel. Niets wijst erop dat we ons op nog geen 50 kilometer vanaf het hoogste vrijstaande object ter wereld bevinden, de hoogste berg van Afrika oftewel de Kilimanjaro. Op een gegeven moment breekt de bewolking open en kunnen we een glimp opvangen van de top, die zich een kleine 5 kilometer hoger bevindt. Wij fietsen op ca. 1.000 meter boven zeeniveau en de top ligt op 5.895 meter. Het is een slapende vulkaan en dat verklaart waarom hij alleen staat en niet, zoals de andere ‘hoogste bergen’ ter wereld, onderdeel uitmaakt van een grotere bergketen. 

 

Als de bewolking nog wat meer wegtrekt en wij hem steeds beter te zien krijgen, merk ik een kleine telleurstelling bij mezelf. De top is weliswaar wit, maar veel minder wit dan ik verwachtte. Het lijkt alsof er maar enkele centimeters sneeuw ligt, waardoor de onderliggende steenmassa erdoorheen schijnt. Een paar dagen later krijgen we van een Franse toerist te horen dat we desondanks geluk hebben. Hij vertelt ons dat er enkele weken geleden vanuit het dal helemaal geen sneeuw zichtbaar was. Dat is voor het eerst. Hij leek daarmee ook ineens een stuk minder hoog en daarmee veel minder indrukwekkend.

 

De Tanzanianen die we erover spreken, schrijven het toe aan klimaatverandering. Evenals de regen die al een maand zonder enige regelmaat valt. Voor de boeren, waartoe 85% van de Tanzaniaanse bevolking behoort, is het momenteel heel ongewis. Normaal is er sprake van een kort regenseizoen in november en december en een lang regenseizoen in ons voorjaar. In het korte regenseizoen kunnen maar een beperkt aantal gewassen verbouwd worden, omdat de kans op verdroging groot is. In het lange regenseizoen moet het gebeuren. Maar de boeren weten nu niet wat ze moeten doen. 

Moeten ze investeren in zaden en ook het korte regenseizoen, dat een maand eerder begonnen is dan normaal en ook veel heviger is, intensiever gaan gebruiken of blijkt dat de investering in zaden straks weggegooid geld is omdat het regenseizoen ook een maand eerder ophoudt? Daarnaast regent het momenteel zoveel dat het veel overstromingen veroorzaakt, wat ook een bedreiging voor een goede oogst is. Het is hier een belangrijk gespreksonderwerp. Ook tegen ons begint men erover. Het voelt alsof mensen bij elkaar aftasten wat het beste is om te doen om zo kennis en inzichten te verzamelen om vervolgens gezamenlijk tot een goed besluit te kunnen komen.

In de wekelijkse krant ’The EastAfrican’ lezen we dat bepaalde parameters waarden bereikt hebben die nog niet eerder zijn voorgekomen. Meteorologen verwachten op basis daarvan extreme regenval en een directe overgang van het korte regenseizoen in het lange, wat betekent dat het tot en met maart regent; niet alleen in Tanzania, maar ook in Kenia en Oeganda; onze volgende landen.

Waar ik dacht dat duurzaamheid en klimaatverandering vooral een Westerse aangelegenheid was, merken we al snel dat Tanzanianen er veel meer mee bezig zijn dan wij. Zo wordt alles hergebruikt en wordt er een nieuwe functie voor gezocht als het voor het oorspronkelijke gebruik niet meer functioneert, zoals ik ook al in mijn vorige blog geschreven heb. Ook is de bus hier hét vervoermiddel. Uit een steekproef die ik houd van ons voorbij rijdende voertuigen blijkt 40% een bus te zijn. De overige 60% is voor de helft vrachtverkeer en de andere helft personenauto’s. 


 Een groot deel van die laatste categorie zijn overigens Jeeps waarin de ‘Mzungu’, Westerse toeristen, vervoerd worden op weg naar hun safari’s. Privé autobezit is hier voorbehouden aan een enkeling.

 

 

Mensen eten daarnaast alleen wat er lokaal geproduceerd wordt. Zo krijgen wij sinds twee dagen ineens kool en een paar schijfjes komkommer bij onze rijst met kip en niet meer de bruine bonensaus die we de laatste drie weken kregen. Ook vind je hier geen dure vruchten uit een ander continent op de markt. Appels, peren en pruimen zijn hier niet te krijgen. Wij moeten het doen met het lokale fruit: avocado, papaja, banaan, ananas, mango en passievrucht. Alles smaakt alsof het ‘gisteren’ nog aan de boom hing en ik denk dat dat in veel gevallen ook het geval was. In een tropisch klimaat zonder koelkast is fruit immers het langst houdbaar aan de boom zelf. Men oogst alleen dat wat men die dag denkt te kunnen verkopen.

 

 

Uiteraard besef ik dat bovenstaande niet zozeer bewuste duurzaamheidskeuzes zijn, als wel een direct gevolg van het welvaartsniveau in Tanzania. Mensen kunnen zich simpelweg niets anders permitteren. Toch zijn er ook veel mensen bewust met duurzaamheid bezig. Zo ontmoeten we onderweg drie jonge Tanzanianen. Het blijkt dat zij maandelijks een afval-opruim-dag organiseren om het afval uit een lokaal riviertje te halen. Ook planten zij op eigen initiatief en eigen kosten samen met schoolkinderen elk jaar bomen, waarbij zij de kinderen het belang van ‘groen’ vertellen. We gaan een aantal dagen met hen op stap naar het ‘Rau-forest’. Daar zien we onder andere hoe kokosnoten geoogst worden. De opzichter van de naastliggende rijstvelden klimt op blote voeten en zonder hulpmiddel een palmboom in om ze te plukken. Wij krijgen er elk een aangeboden. Als de noot met een enorm hakmes geopend is, snijdt hij ook een stengel van een waterplant af. ‘We moeten geen plastic meer gebruiken, dus ook geen plastic rietjes’. De holle plantenstengel blijkt een uitstekende vervanger voor een plastic rietje.

 

 

Als we vervolgens uitleg krijgen over de koffieteelt die op de helling van de Kilimanjaro plaatsvindt, leren we dat de koffieplanten tussen bananen en aardappels staan. Allemaal door elkaar heen. Ik vraag wat daar de reden voor is. Het lijkt mij immers een stuk handiger om voor elk gewas een eigen akker te maken, zodat er efficiënt gewerkt kan worden. ‘Door deze drie planten door elkaar heen te planten, hebben we geen bestrijdingsmiddelen en geen kunstmest nodig. De plantages zijn in 1983 aangelegd die sindsdien functioneren ze al’. Ik besef dat dit een vorm van permacultuur is; een (landbouw)methode die in Nederland (en waarschijnlijk ook in België) nog in de kinderschoenen staat en alleen op kleine schaal en veelal hobbymatig gebezigd wordt. Hier op de Kilimanjaro is het een gezond economisch businessmodel dat een dorp van 3.000 boeren, die gezamenlijk een coöperatie hebben, voorziet van een goed inkomen. 

 

Een paar nachten later slapen we op een bananenboerderij. We raken in gesprek met de jonge eigenaar van het bedrijf en hij vraagt of we het leuk vinden om een rondleiding te krijgen. Uiteraard zijn we daarin geïnteresseerd. Hoewel het hoofdbestanddeel van zijn boerderij uit verschillende soorten bananenplanten bestaat, teelt hij ook koffie en andere vruchten. Hij begint zijn verhaal echter bij zijn zeven melkkoeien. De bananenbomen geven veel organisch afval; ze dragen maar een keer vrucht en sterven daarna af. Om de restanten ook een functie te geven, heeft hij koeien die verzot blijken zijn op de bananenplanten; vooral op de bladeren. ‘Koeien produceren echter veel metaangas en dat is heel slecht voor het milieu’ gaat hij zijn verhaal verder. Daarom heeft hij eigenhandig een eenvoudige biogas-installatie gebouwd waar hij elke morgen de uitwerpselen van de koeien, vermengd met de urine en nog wat extra water, ingooit. Per dag produceert hij 30 keer zoveel gas als dat zijn boerenbedrijf, inclusief hostel, verbruikt. Daarom heeft hij ook een installatie gebouwd die gas omzet in elektriciteit. Daarmee heeft hij nog steeds een overproductie. Daarom heeft hij ook een pijpinstallatie naar zijn buren aangelegd, die daarmee ook van ‘het grid’ afkunnen. Inmiddels heeft hij al 15 van dergelijke installaties gebouwd in zijn dorp, waardoor zijn hele dorp zo goed als zelfvoorzienend is.

 

Vervolgens vertelt hij over een project waar hij thans mee bezig is. ‘In Tanzania gebruiken nog veel mensen houtkool. Ook dat is slecht voor het milieu’. Hij is daarom nu bezig om een soort kolen te produceren waarvan het hoofdbestanddeel klei is wat hij gewoon op zijn boerderij uit de grond haalt en dat hij verwerkt met allerlei afvalstoffen uit het dorp die geen functie meer hebben. Het schijnt uitstekend te werken en al diverse grote bedrijven hebben al interesse getoond om het op grote schaal te gaan produceren. ‘Het probleem is echter dat die er allemaal grof geld aan willen verdienen’ zegt hij. ‘En ik wil dat het veel goedkoper blijft dan houtskool, want dan snijdt het mes aan twee kanten. Enerzijds hoeven mensen minder geld uit te geven aan brandstof en aan de andere kant is het beter voor het milieu. Het is immers CO2-neutraal en het produceert geen rook’. Hij heeft berekent dat als hij het op grote schaal tegen kostprijs kan verkopen, het zeven keer goedkoper is dan houtskool. Gedurende zijn verhaal worden wij steeds stiller…

 

En het blijft niet bij de bevolking zelf. Toen we de aankomsthal in Dar es Salaam binnen kwamen, stonden daar grote banieren die aangaven dat plastic zakjes verboden zijn in dit land. We zien inderdaad nauwelijks plastic als we erop letten.  Op de markt krijgen we ons fruit mee in papieren of stoffen zakjes. Ook in Kenia zijn plastic zakjes verboden lezen we de dag voordat we dat land binnen fietsen. De maximale boete voor het in bezit hebben van dergelijke zakjes, waartoe ook bijvoorbeeld de op fietsreis zo gemakkelijke zip-loc zakjes behoren, is 4 jaar gevangenisstraf of $ 40.000,- boete. Die avond gaan we nog even zeer grondig door onze tassen heen!

In de krant lezen we dat Rwanda zojuist een wet heeft aangenomen die nog een paar stappen verder gaat. Daar wordt ‘eenmalig’ plastic helemaal verboden. Dat geldt niet alleen voor plastic zakjes, maar ook voor rietjes, broodzakken, ballonnen en zelfs voor (water)flessen. De bevolking krijgt drie maanden de tijd om eraan te wennen, de industrie krijgt twee jaar om over te stappen naar iets anders. Ook de EU heeft onlangs de eerste stappen in die richting gezet, maar in Europa omvat het minder artikelen. Plastic flessen vallen er bijvoorbeeld niet onder. Ik lees dat het bij ons het streven is dat in 2029 90% van de plastic flessen ingezameld wordt. 

Tegelijkertijd is Tanzania toch ook niet heiliger dan de paus. In een op Westerse toeristen gericht guesthouse zie ik tot mijn verbazing een vuilnisbak staan, waar de deksel in drie kleuren is geverfd met de opschriften ‘plastic’, ‘paper’ en ‘waste’. Onder ‘waste’ staat zelfs het woordje ‘restafval’ geschreven. Het is waarschijnlijk een poging om tegemoet te komen aan de Westerse vraag of ze hun afval hier kunnen scheiden. Als ik vervolgens de deksel eraf haal, zie ik er gewoon één bak onder. Tot zover de afvalscheiding.

 


En ik stel ook voor om ons niet op alle vlakken te laten inspireren door Tanzania. Omdat we de rijst en zachte frietjes af en toe wat beu zijn, kopen we een brood, wit brood. De eerste hap doet me besluiten om op zoek te gaan naar de houdbaarheidsdatum. Die vind ik niet; wel de uiterste verkoopdatum. Die ligt nog zes dagen in de toekomst. Hoewel ik terdege besef dat dit voedselverspilling tegengaat en in dat kader zeker toe te juichen is, wil ik, als groot broodliefhebber, toch voorstellen om ons op dit vlak niet te laten inspireren door Tanzania. Die avond eet ik met heel veel genoegen rijst.