Kathleen vertelt...

 

Bij collega's op bezoek

 

Op onze weg naar Korongwe, een uit de kluiten gewassen dorp aan de voet van de Usambarabergen, fietsen we langs een bord van de ‘Bagamoyo Mental health clinic’. Ik breng graag een bezoek aan mijn Tanzaniaanse collega’s, maar zie geen telefoonnummer. Geen website. Kunnen we het maken om gewoon bij het centrum aan te kloppen?

 

Het leven is aan de durvers, dus draaien we de slijkerige zandweg naast het bord in tot aan een bruine poort, die wagenwijd openstaat. Een jongetje van een jaar of vier staat ons op te wachten. Nergens een bordje met de naam van het ziekenhuis te bespeuren. In de deuropening verschijnt een jonge vrouw met een felrood gekleurde omslagdoek rond haar lendenen. ‘Of dit de mental health clinic is?’, vragen we aarzelend. Ja hoor! ‘Karibuni’, klinkt het. Welkom.

 

De vrouw wijst naar een frisgroen gebouw naast haar eigen woonst. We parkeren de fietsen langs een voortuintje vol tropische planten. Op het terras voor het centrum zitten enkele mannen met diep gerimpeld gelaat en lange gewaden aan in de schaduw te keuvelen. Een gesluierde vrouw, die tegen de gevel van het huis geleund staat, mengt zich in het gesprek met hen. In de hoek van het terras kijkt een jonge vrouw nieuwsgierig onze kant op. Ze komt ons enthousiast tegemoet en stelt zich aan ons voor.

 

Neema heet ze. 18 jaar. Welkom en fijn jullie te ontmoeten! Neema spreekt vloeiend Engels en stelt ons aan de andere aanwezigen voor. We schudden handen en wisselen de gebruikelijke begroetingen uit in gebroken Swahili. Ik probeer intussen te weten te komen wie hier patiënt is, wie arts, verpleegkundige of familie, maar ik geraak er niet wijs uit.

 

Dan verschijnt er een oudere man in felgroen gekleurd hemd in de deuropening. ‘Zozo, bezoek,’ glimlacht hij. Psychiater Dilli nodigt ons uit om plaats te nemen in zijn dokterskamer. Neema, die blijkbaar een van de patiënten is, popelt om mee aanwezig te zijn. ‘Ga maar een stoel halen,’ zegt Dilli. ‘Dan kan je erbij komen zitten.’ Dat laat ze zich geen twee keer zeggen. Dilli vertelt hoe hij dit centrum met financiële steun van een Duitse vriend en collega uit de grond heeft gestampt, samen met een team van psychiatrisch verpleegkundigen en enkele administratieve krachten. De gebouwen werden samen met de dorpsbewoners opgebouwd. 


 

Er komen vooral mensen naar het centrum die lijden aan schizofrenie, epilepsie, stemmingsstoornissen en drugsverslaving. Doordat de kliniek aan de doorgaande weg tussen de dorpen ligt, is ze makkelijk bereikbaar en goed gekend bij de dorpsbewoners. Dankzij jarenlange educatieve programma’s is de bevolking de laatste decennia goed vertrouwd geraakt met zoiets als een psychische ziekte, vertelt Dilli, net zoals dat ook het geval is met malaria, HIV en diabetes. Toch zoeken veel mensen  hun heil eerst bij een traditionele genezer uit hun eigen gemeenschap. Pas als dat niet werkt, komen ze bij het centrum aankloppen. Soms vinden er ook patiënten de weg naar het ziekenhuis die vooral fysieke klachten hebben. Ook voor hen is er een kleine kamer in het gebouw voorzien, om alvast eerste hulp te bieden. ‘Je kan hen moeilijk weer huiswaarts sturen, toch?’ voegt Dilli er droog aan toe.

 

Dat pragmatisme kenmerkt het hele centrum. Dilli stelt me bijvoorbeeld voor om vandaag enkele therapiegesprekken te voeren met de patiënten. ‘Je bent hier nu toch’, zegt hij. Intussen loopt hij even langs het aangrenzende huis op het erf, waar hij met zijn vrouw, zoon en dochter en kleinkinderen woont. En dat erf ligt dan weer in het verlengde van de andere huizen in het dorp. Zijn vrouw kookt dagelijks voor de familie en voor de patiënten en het team. De kleinkinderen spelen verstoppertje in de voortuin, waar enkele patiënten en hun familieleden in de schaduw zitten te rusten. Naast Dilli is Neema de enige op het terrein die voldoende Engels spreekt, dus vertaalt zij af en toe voor de medepatiënten en de verpleegkundigen. Hoewel we aan kleine dingetjes in haar gedrag merken dat ze nog niet helemaal hersteld is, doet het haar zichtbaar deugd om deze taak op zich te mogen nemen.

 

En of we geen foto’s willen nemen?’ vraagt een verpleegkundige via Neema. We waren dat om privacy-redenen eerlijk gezegd niet van plan. Maar ook dat is buiten de Afrikaanse no-nonsense-mentaliteit gerekend. Iedereen wil samen op de foto: patiënten met ons, dokter met ons, verpleegkundigen met dokter, patiënten met dokter. ‘Stuur de foto’s nadien maar naar ons op’, zegt Dilli. ‘Dan hangen we ze hier aan de muur.’ Naar welk adres? vragen we. Dilli kijkt bedenkelijk. Een emailadres heeft hij wel maar gebruikt hij zelden. Overleg met artsen uit de omgeving doet hij per telefoon of op locatie. Ook het adres van het centrum kent hij niet uit zijn hoofd, al grenst het aan zijn eigen erf. Aan adressen doen ze hier niet, wel aan mond-aan-mond-reclame. Er is altijd wel iemand in het dorp die weet waar de post moet bezorgd worden. ‘Stuur ze dus maar gewoon naar het dorp met de naam van het centrum erop. Dan komen ze wel terecht.’ 

Bekijk je dit centrum door een westerse bril, dan zou je met grote woorden en even grote vraagtekens aan kunnen komen zwaaien: hoe zit het met Rolverwarring? Professionele begrenzing? Beroepsgeheim? Privacy van de patiënten? Scheiding professionele en privéleven? Waar is de Visietekst met Langetermijndoelstellingen? En ga zo maar door.

Toch kan ik me niet van de indruk ontdoen dat de patiënten in goede handen zijn, op degelijke en professionele zorg kunnen rekenen, en dat in een omgeving die op vele vlakken helend voor hen lijkt. 


 

Want deze mental health clinic kan maar draaien met de middelen die voorhanden zijn en als iedereen zijn steentje bijdraagt: het zorgteam, de familie van het zorgteam, de dorpsbewoners, de familie van patiënten, en als ze er toe in staat zijn, de patiënten zelf ook. Daarin verschilt het niet van de andere plekken in Tanzania waar we langsfietsten. Je doet het met een stevige dosis creativiteit en plantrekkerij, met gezond boerenverstand en niet teveel gewauwel.

 

Die bundeling van krachten, maar ook het feit dat het centrum verweven is met het dagelijkse erf- en dorpsleven lijken een sterk normaliserende invloed op het huis te hebben. Als patiënt vind je er de rust om te herstellen, de vakkennis en geruststellende aanwezigheid van de professionele hulpverleners waar je beroep op kan doen. Tegelijkertijd krijg je als patiënt ook de kans om bij te blijven dragen aan de algemene werking van het centrum, niet als een soort van bezigheidstherapie of als onderdeel van een behandelprogramma. Wel omdat het een echte volwaardige bijdrage voor de hele werking kan betekenen. De patiënten krijgen daarmee de bevestiging dat ze – ondanks het ziek-zijn - actief en volwaardig deel blijven uitmaken van het dagelijkse leven van de gemeenschap. Soms door even uit te rusten en zich te laten verzorgen door de mensen rondom hen. Soms door binnen hun mogelijkheden gewoon mee te blijven bijdragen aan die gemeenschap van mensen rondom hen.

 

Als ik Dilli aan het einde van ons bezoek vraag wat zijn drijfveer ooit was om zich in psychiatrie te specialiseren, vertelt hij openlijk dat er in zijn kinderjaren enkele familieleden aan een psychische ziekte leden en hij zich daar als jonge kerel machteloos bij voelde. Hij hoopt als arts wél iets voor anderen in gelijkaardige situaties te kunnen betekenen, en knipoogt vaderlijk naar Neema. Ze glimlacht bevestigend.

 

Of wij als dank voor de ontvangst mischien iets voor het centrum kunnen betekenen? vraag ik. Dilli zet zich aan zijn tafel en stelt een lijstje op van de medicatie die de regio het meest nodig heeft en die over het algemeen goed werkt en betaalbaar is voor de mensen die beroep op het centrum doen. ‘Moest je in België soms een voorraad over hebben…’

 

Iedereen, arts, verpleging, patienten, hun familie, de kleinkinderen van Dilli, kortom, het hele clubje komt nog even bij de fietsen kijken. Allen zijn ze verbaasd dat er geen motortje op zit. Nog een laatste selfie op vraag van een oudere patiënt en dan duwt Neema me een opgevouwen briefje in de handen dat ze snel heeft geschreven. ‘Je moet het later maar eens lezen’ zegt ze. Dat beloof ik te doen. Met haar in gedachten.