Paul vertelt...

 

Kidepo Valley National Park

 

We zijn op onze tocht al vele Nationale Parken gepasseerd, maar hebben ze tot nu toe allemaal links en rechts laten liggen. Serengeti en Kilimanjaro National Park behoren wel tot de bekendste, maar vrijwel alle bijzondere natuur is omgevormd tot Nationaal Park merken we al snel. Op zich goed, want daarmee zijn deze bijzondere gebieden ook beschermd, maar als fietser ook wat jammer, omdat Nationale Parken over het algemeen alleen toegankelijk zijn per auto.

 

Overal waar we in de buurt van een Nationaal Park komen, zijn jonge mannen actief om toeristen te werven voor hun tours naar de parken. Het gros van de Westerse toeristen komt daarvoor, dus het is logisch dat ze ons ook aanspreken. Vele safariauto’s staan voor ons gereed, maar dat massale is voor ons juist een reden om geen paar honderd dollar per persoon neer te tellen om een park te bezoeken.

 

Bij Kidepo Valley National Park is dat anders. Het park ligt in het uiterste noorden van Oeganda, grenst aan Zuid-Soedan en ligt vlakbij het drielandenpunt met Kenia. Het maakt onderdeel uit van de regio Karamoja dat de noord-oostelijke hoek van Oeganda bestrijkt. Tot tien jaar geleden was deze regio een ‘no-go’ gebied. De verschillende stammen gingen gewapend op pad om vee van een andere stam te stelen. ’s Nachts was het ronduit onveilig en was je je leven niet zeker, maar ook overdag kon je hier beter niet komen. Regelmatig werden auto’s geplunderd en hun inzittenden vermoord. Inmiddels is de rust weergekeerd en hebben we van diverse bronnen begrepen dat we er veilig door kunnen fietsen.

 

In de rest van Oeganda heeft Karmoja echter nog steeds een slechte reputatie. Dat wordt onder andere bevestigd door een gezegde dat ze in Oeganda hebben: ‘We kunnen er niet mee wachten totdat Karamoja zich eindelijk ontwikkeld heeft’. Een uitleg hoeft verder niet gegeven te worden, lijkt me.

 

Deze twee redenen (de uithoek; je moet minimaal 450 km. over een stofweg rijden om er te komen en het feit dat het door de rest van Oeganda als onderontwikkelde regio gezien wordt) zorgt ervoor dat dit park vrijwel nergens aangeraden wordt, laat staan dat we mannen tegenkomen die het actief verkopen of dat safariauto’s voor ons klaar staan. De diverse andere Nationale Parken in Oeganda liggen dichter bij het internationale vliegveld bij Kampala en ook op kortere afstand van elkaar, dus daar richten de touroperators zich op.

Wij lezen echter dat Kidepo Valley National Park door CNN Travel, na de Maasai Mara in Kenia en het Kalahari Reservaat in Botswana, is uitgeroepen tot 3e mooiste park van Afrika en het 5e mooiste National Park ter wereld. We weten wat ons te doen staat. 

De eerste 200 km. stofweg leggen we op de fiets af. We fietsen door een savannelandschap; rode stofwegen, veel hoge grassen en af en toe een acaciaboom. Dit deel van Karamoja is nog enigszins bewoond, waardoor we onderweg na een stevige dag fietsen, slaapgelegenheid kunnen vinden en onderweg ook onze voorraden aan kunnen vullen. Op de laatste 250 km. zijn de afstanden tussen stadjes echter zo groot en komt eventueel noodzakelijke hulp zo sporadisch langs, dat we het niet verantwoord vinden om dat ook te fietsen. De stofwegen zijn soms zo zanderig dat we onze fietsen moeten duwen en een pittige regenbui maakt ze onbefietsbaar, is helaas onze ervaring. 


Kortom, we besluiten vanaf Moroto een auto te huren. In tegenstelling tot andere Nationale Parken moeten we hier echt even zoeken naar een geschikte fourwheeldrive, maar uiteindelijk vinden we er een. Op één voorwaarde; hij is alleen inclusief chauffeur te huur…

 

Zodra we twee dagen later in de auto zitten, besef ik dat ik heel blij ben dat ik niet zelf hoef te rijden, wat ik in eerste instantie wel graag had gedaan. De chauffeur stuitert namelijk met veel grotere snelheid over de stofwegen dan ik zelf zou durven, bang dat er iets zou breken aan de auto. Het is zeker niet zo dat hij onveilig rijdt, ik voel me bij hem in de auto zeer op mijn gemak, maar hij weet duidelijk beter wat zo’n fourwheeldrive aankan dan ik. Over de laatste 250 km. stofweg doen we desondanks 7 uur.

 

In het park gaan we voor de totaal-ervaring. We besluiten om midden in het park te kamperen. Om dat te mogen, moeten we echter ook een ranger inhuren die ons begeleidt en ons de twee nachten dat we er kamperen, ook zal beschermen. In militair camouflagepark en met een groot geweer dat altijd aan zijn zijde is, rijden we naar onze campingplek, bovenop een heuveltje, vanwaar we 360 graden zicht hebben over het park.

 

In het park komen naast 470 soorten vogels ook 75 soorten zoogdieren voor, waaronder leeuwen, luipaarden, hyena’s, buffels en olifanten. Ik had de - wellicht Westerse - illusie dat onze kampeerplek beschermd zou zijn door een hek tegen de dieren, maar zodra we de heuvel oprijden, zie ik al dat dat niet het geval is. ‘We maken een kampvuur, en dan zijn we veilig. Ook is hier nog nooit iemand aangevallen door een roofdier, dus jullie hoeven niet bang te zijn.’. Wij zijn de enigen op de camping en ik vraag aan de chauffeur, die regelmatig toeristen deze kant op rijdt, hoe vaak hij al gekampeerd heeft. ‘Nog nooit, tot zover wilden mijn gasten eigenlijk altijd veilig in een hotelkamer slapen’. De ranger, die dit werk al jaren doet, zegt dat hij wel eens eerder gekampeerd heeft. Hoewel ik beide, zeer sympathieke heren heel hoog heb zitten - we komen er al snel achter dat hun kennis van de dieren en de natuur in het algemeen indrukwekkend groot is en ik vertrouw hen er helemaal op als ze zeggen dat het hier veilig is om te kamperen – wil mijn westerse brein toch ook graag dat stukje zichtbare veiligheid.

 

Het is op onze kampeerplek buiten het kampvuur en een indrukwekkende sterrenhemel, pikdonker. Op 25 meter lopen van onze tent is een eenvoudig toiletgebouwtje. Om daar te komen gebruiken we onze hoofdlamp. Om ons heen lichten vanuit het lange gras verschillende ogen op die onze kant opkijken. Mijn lamp is niet sterk genoeg om te zien wat voor dieren het zijn. ‘Waarschijnlijk zijn het jackhalzen’ zegt onze ranger, als ik later levend terugkeer. Ik denk dat het als geruststelling bedoeld is, maar voor ons werkt dat niet helemaal zo. Onze fantasie laat het op dat soort momenten zeker niet afweten.

 

In mijn ogen is het een klein kampvuur; niet een waar ik als leeuw heel bang van zou worden, eerder nieuwsgierig. Ik zou er graag nog wat meer hout opgooien, maar besef ook hier weer dat ik behoor tot het verspillende deel van de mensheid. Hier op de savanne is maar beperkt hout aanwezig, dus wordt er alleen hout gebruik voor zover dat noodzakelijk is en hier betekent dat dus een klein kampvuur.

De ranger lijkt mijn gedachten te lezen. ‘Dit kampvuur is groot genoeg. Alle dieren zijn bang voor vuur en gaan ervoor uit de weg, alleen een neushoorn zal komen om het proberen te doven, maar die dieren zijn helaas een tijd geleden uitgestorven in dit park.’.

 

Gelukkig heeft de ranger een indrukwekkend geweer bij zich; het lijkt te stammen uit de jaren 50 en is gemaakt van metaal en hout. Ik maak mezelf wijs dat geweren uit die tijd nog echt kwaliteit bezaten. Als Kathleen naar de voor mij bekende weg vraagt door te vragen waarvoor hij het geweer bij zich heeft, krijgen we toch een ander antwoord dan ik verwacht had. ‘Om de dieren te beschermen. Soms zijn er stropers in dit park.’. Misschien enigszins naïef of wellicht hoop ik wat anders te horen, maar ik vraag hem wat hij dan moet doen. ‘Die stroper meteen doodschieten. Als hij mij ziet, zal hij mij immers doodschieten.’. ‘En wat als er een leeuw op ons afkomt’, probeert Kathleen nog. ‘Als ik een dier dood, moet ik direct naar de gevangenis en daar heb ik geen zin in. Maar in uiterste nood is dat nog altijd nog beter dan zelf gedood worden.’. Het blijft voor ons onduidelijk wat hij doet als er een leeuw op Kathleen of mij afkomt. We vragen het hem maar niet.

 

Rond het vuur is het goed toeven. De mannen, beide afkomstig uit het Karamoja-district zijn zeer fijn gezelschap. Ze zijn zichtbaar trots op hun regio en zo mogelijk nog trotser op het feit dat er tegenwoordig westerlingen zijn die helemaal naar hun regio komen. Dat hadden ze vroeger echt nooit kunnen bedenken en ze doen er werkelijk alles aan om het ons naar de zin te maken. Wij zijn nieuwsgierig naar hun cultuur en zij vertellen er graag over. Doordat het savannegebied is, is landbouw slechts sporadisch aanwezig. Vee is wat hier telt. ‘Als ik zou moeten kiezen tussen een bak geld of een kudde vee, dan is de keus snel gemaakt’ zegt de ranger. ‘Zonder meer de kudde vee!’. De chauffeur, die een hip baardje heeft en westers gekleed is, beaamt dat. ‘Ik ook en ik denk elke Karamajong’. Vee speelt een heel belangrijke rol, leren we al snel. Als kleine jongens geven ze elkaar een ‘bull-naam’, die afgeleid is van de stier waarvan ze het meeste houden als ze nog kind zijn. Zacharia, zoals onze ranger heet en Brian, onze chauffeur, wisselen elkaar hun ‘bull-namen’ uit. Ze zijn voor ons onmogelijk om te herhalen, zoveel klanken zitten erin die wij niet kennen. Ik had verwacht dat ze er inmiddels lacherig over zouden doen, maar beide mannen zijn heel serieus waar het hun bull-naam betreft. ‘De meeste mensen kennen de mannen niet bij hun christelijke naam, maar alleen bij hun bull-naam’ legt Brian uit. ‘De stier en de man die naar betreffende stier genoemd is, zijn vanaf het moment dat de naam gegeven wordt, onafscheidelijk van elkaar. Je mag elk stuk vee verkopen of slachten, behalve de bull waarnaar je vernoemd bent; die blijft altijd bij jou. Als de bull van ouderdom sterft, mag je hem slachten en wordt er een vuur gemaakt om hem te roosteren. Ze geven aan hoe groot het vuur ongeveer is dat dan gemaakt wordt. Het is een aardig kampvuur, maar ook dit keer niet indrukwekkend groot.

 

‘Als we zo’n groot vuur maken om een stier te roosteren, zien de mensen van de omliggende dorpen dat en die weten dan dat hier een stier geslacht is. Zij komen dan naar ons dorp en wij geven hen dan stukken vlees. Dat behoor je te doen, anders word je als heel egoïstisch gezien’. Het is ons duidelijk dat ze dat ten alle tijden willen voorkomen.

 

De betreffende stier staat ook centraal in de lokale rechtspraak. Als je iets gedaan hebt dat niet door de beugel kan, moet je voor ‘de elders’ verschijnen: de oude mannen en vrouwen in het dorp die zich opgegeven hebben om ‘elder’ te zijn. Als je misdaad erg groot is, kunnen zij bepalen dat je de stier waarnaar je vernoemd bent, moet doden. Wij begrijpen uit de gezichtsuitdrukkingen van de twee mannen wel dat dat een van de ergste dingen is, die je kunt doen.

 

De mannen vertellen meer over hun cultuur. Beide zijn opgegroeid in lemen huisjes met grasdaken en beiden hebben vooruitstrevende (groot)ouders gehad die hen naar school hebben gestuurd, waardoor ze nu in ‘de stad’ kunnen wonen.  Ze kijken echter op geen enkele wijze neerbuigend neer op de dorpjes die wij regelmatig langs de weg zien. Vrouwen dragen armbanden en ‘beenbanden’ gemaakt van heel kleine kleurige kraaltjes en hebben lichaamsversieringen, tatoeages in de vorm van littekens en verschillende soorten piercings, vaak door hun lippen, als schoonheidssymbool. Daarnaast dragen ze heel kleurrijke kleding. Op de weg naar het National Park, vertelt Brian over jonge jongens die we naast de weg zien. ‘Die zijn ratten aan het vangen; dat is echt een lekkernij’. Ze hebben een stok met een touwtje en regelmatig zien we ook dat ze een of enkele ratten vasthebben aan hun staarten.

 

‘En zie je die mensen daar? Zij hebben zojuist de stengels van de zonnebloemen van vorig jaar geoogst. Die zijn inmiddels heel stevig en worden gebruikt als constructie voor hun huizen. Ze vormen het geraamte, waarna ze de muren met leem afwerken. En daar verderop zijn de mensen de grassen aan het oogsten. Dit is daar ook het juiste seizoen voor. Afgelopen maanden heeft het gras goed kunnen groeien en nu begint het geel te worden zoals jullie zien.’. We zien inderdaad grote bundels gras , die mooi bij elkaar gebonden zijn aan de kant van de weg liggen. ‘Die bundels zijn zo gevormd dat ze meteen uitgerold kunnen worden over de dakspanten van een huis. Het dak kan er dan weer een groot aantal jaren tegen.’.

 

In de dorpjes zien we jongetjes voetballen met een prop die bijeengehouden wordt door elastieken. Verderop zien we de kleintjes met een stok achter een versleten bromfietsband aanrennen. Wij hebben het idee dat we in een openluchtmuseum fietsen en enerzijds kan ik het gezegde ook wel enigszins begrijpen dat over Karamoja bestaat. Als ik dit zou zien op televisie, heb ik het idee dat het de laatste stammen zijn of dat het voor toeristen in het leven is geroepen, maar hier komt nauwelijks een toerist. Dit is echt zoals de mensen hier leven; iets dat wij ons nauwelijks kunnen voorstellen. Bij ons zijn dit soort hutjes al verboden sinds de woningwet uit 1901 en in deze streek weten de mensen gewoon niet beter.

 

Om een uur of half tien is het tijd om onze tent op te zoeken. We moeten de volgende dag immers om zes uur op voor onze eerste gamedrive door het park. We kruipen in onze tenten. Ook mijn laatste illusie waar het veiligheid betreft, vervliegt. We liggen nog niet in onze slaapzakken of we horen al een diep geronk uit de tent van onze ranger. Ons geloof dat hij het vuur vannacht wel gaande houdt of in ieder geval de geluiden in de omgeving in de gaten houdt, om daar zo nodig de juiste maatregelen voor te treffen, achten wij gelijk aan nihil.

 

De volgende ochtend horen we rond een uur of half 5 het gebulder van een leeuw. Heel ver weg lijkt het niet. We blijven in de tent liggen, niet wetend wat anders te doen. Heel veel actie uit de andere tent horen we niet. Later blijkt dat Zacharia het ook gehoord heeft en als wij om zes uur uit onze tent kruipen, staat hij al in vol ornaat met zijn verrekijker de omgeving af te speuren. Op een gegeven moment roept hij ons zachtjes en geeft zijn verrekijker aan Kathleen. Hij wijst in westelijke richting, op 2/3 op onze heuvel. Daar in het gras zit een leeuw; ik heb geen verrekijker nodig om dat te zien; hij zit hooguit 150 meter bij ons vandaan, waarschijnlijk minder. Toch kijk ik ook graag even door zijn verrekijker. Indrukwekkend; de leeuw komt langzaam onze kant op. ‘Kijk’ zegt de ranger ‘hij is die twee buffels aan het opdrijven’. Iets verderop onze heuvel zien we inderdaad twee buffels die sneller lopen dan gebruikelijk is. ‘Door hun manier van lopen zag ik dat er een leeuw in de buurt moest zijn en wist ik ook in welke richting ik moest kijken. Laten we in de auto springen en aan onze gamedrive beginnen!’. Onze ranger lijkt er bijna nog meer zin in te hebben dan wij.

 

Ik kijk nog even naar de leeuw en vervolgens naar ons vuur. Er zijn enkele stukjes hout te zien die nog gloeien; van enig vuur is volgens mij al enkele uren geen sprake meer. Voordat we de vorige avond zijn gaan slapen, heeft de ranger ons nog verteld dat hij banger is voor olifanten dan voor leeuwen. ‘Wij staan als mens nu eenmaal niet op de menukaart van de leeuw’. Zoals wel vaker hier, moeten wij ons maar overgeven aan de Afrikaanse kennis en moeten we onze westerse wens naar zekerheid bewaren tot het moment dat we weer terug in het westen zijn.

 

De omgeving zien we nu pas echt goed. Gisteren hebben we de tent in het donker op moeten zetten en hebben we alleen de entree van het park bij daglicht gezien. We zien nu een indrukwekkende vallei gelegen tussen twee imposante bergruggen. ‘Zie je die berg daar in de verte? Dat is Zuid-Soedan en achter dat andere bergmassief ligt Kenia.’ 

De tussenliggende vallei betreft het Nationale Park. Er stromen twee rivieren doorheen die de vallei van water voorzien en dat is de reden dat er hier zoveel dieren leven. Sommige dieren trekken in het regenseizoen weg uit het park omdat er dan ook elders voldoende water te vinden is, om dan in het droge seizoen weer terug te komen. Zo keren de olifanten rond deze periode terug; het droge seizoen is net begonnen. 

De vallei zelf bestaat uit een glooiend landschap met veel savanne graslanden en af en toe een acaciaboom. Tot mijn verbazing staan er ook palmbomen. 


‘Die zijn in de loop van de tijd door olifanten vanuit Egypte deze kant op meegenomen. Uit de locatie van die palmen is af te leiden hoe de olifanten afgelopen eeuwen getrokken zijn’, legt Zacharia uit. Al rijdend zien we veel dieren: zebra’s, giraffen, indrukkend veel buffels; volgens Zacharia is het de grootste kudde van dit soort buffels in de wereld. Daarnaast zien we allerlei type gazellen, een eland, jackhalzen, apen en heel veel verschillende vogels. Op onze afsluitende gamedrive zien we ook een groep van zo’n 15 olifanten met veel kalveren. Zacharia blijft het maar hebben over de ‘big cats’ waar hij naar op zoek is. Blijkbaar is dat wat de gemiddelde toerist wil zien en hij is vast besloten om ons er meer te laten zien. Wij zijn echter niet zo van die lijstjes-jagers. Als we het bij die ene leeuw moeten laten die we bij de camping zagen, vinden wij dat uitstekend. Ik geniet vooral van het landschap. Ik maak er tientallen foto’s van, maar zoals eigenlijk altijd bij foto’s van indrukwekkende landschappen, drukken ze bij lange na niet uit wat wij daar beleven.

 

Met een grote brok in onze keel en vochtige ogen nemen we na drie dagen afscheid van het park. Dit is een van de mooiste gebieden die ik ooit gezien heb…