Kathleen vertelt...

 

Ololilopiritit en co

 

‘Hello mama, how are you? What is your name? How is life today? Nice to meet you.’ Wij hebben er sinds kort een grote nieuwe familie bij, en die groeit elke dag een beetje aan. Waar we ook komen, elke Oegandees neemt even de tijd om ons te groeten, soms langs de kant van de weg, soms door even naast ons te komen fietsen voor een praatje. De jongeren en ouderen noemen ons mama of papa, de leeftijdsgenoten sister of brother, soms ook my friend, net zoals ze dat naar elkaar ook doen. Die verwijzing naar familie zorgt voor een vertrouwelijk sfeertje, dat mij snel op mijn gemak stelt.

 

Ook nemen vele mensen de tijd om naar onze naam te vragen, om zichzelf voor te stellen, om het even over de kleine dingen van alledag te hebben. De bodem wordt gelegd voor de inhoud die nadien volgt, zoals bijvoorbeeld of dit de juiste weg is naar het stadje Abim, en of hier een mooi guesthouse is om de nacht door te brengen. Wij maakten in het begin vaak de fout om ineens met onze vraag te komen. ‘Hello sir, weet u waar we bananen kunnen kopen?’ Onze gesprekspartner deed dan alsof hij onze vraag niet had gehoord en begon met het riedeltje van ‘Hoe gaat het? Hoe heet je?’ Wij stonden dan beleefd te wachten en te ‘ondergaan’, tot we eindelijk een antwoord op onze vraag zouden krijgen. 

Maar intussen weten we beter. Want nee, al dat groeten en kleine dingen uitwisselingen is niet echt efficiënt te noemen. Het vertraagt het leven aanzienlijk. Maar na die honderden ontmoetingen van afgelopen maanden, merken we dat het ook zachtheid toevoegt aan onze contacten met de mensen, en dat we het fijn beginnen vinden, die korte uitwisselingen. Misschien zelfs van wezenlijk belang voor ons, reizigers onderweg, ver weg van onze eigen familie en vrienden vandaan. Je neemt even kort de tijd om aandacht te geven aan elkaar, kijkt elkaar vriendelijk in de ogen, vooraleer weer over te gaan tot de orde van de dag. 


En aandacht geven is hier ook echt letterlijk te nemen. Want als we na een tijdje weer afscheid van elkaar nemen, dan herhalen vele mensen onze naam nog eens, bij wijze van bestendiging van de ontmoeting. Wij moesten de eerste weken vaak met het schaamrood op onze wangen bekennen dat we hun naam niet helemaal geregistreerd hadden. We zaten met ons hoofd al bij onze vraag en beschouwden dat heen-en-weer-gegroet als een soort eerste verplicht nummertje. Soms konden we dat onszelf niet kwalijk nemen, want dan klonk die naam ongeveer zoals Ololilopiritit, of Akunubakaritut. Als Paul dan vervolgens zei dat hij Paul heette, keek menig Oegandees hem wat meewarig aan of schoot in de lach. Zo kort? Echt waar? Veel vaker dan die muzikale verzameling van klinkers en medeklinkers echter hebben mensen een voornaam die recht uit de Bijbel komt: Francis, John, James, Samuel,… We kunnen onze vergeetachtigheid dan op niets anders dan op een gebrek aan aandacht van onszelf steken.

 

De Britse journalist Richard Dowden schrijft in zijn boek ‘De staat van Afrika’ - een aanrader trouwens, voor wie het continent graag in zijn sociaal-economische, historische en geopolitieke context wil begrijpen-, die Dowden dus schrijft hoe een Oegandese vriend van hem tijdens een lang verblijf in West-Europa erg te lijden had onder het feit dat hij op straat vaak genegeerd werd. Geen knikje, geen oogcontact. En ook hoezeer hij er op de duur naar snakte om weer eens aangeraakt te worden. Huid op huid te voelen. 

 

Het klopt. De mensen houden er hier duidelijk van om elkaar ook lijfelijk te voelen. Vele mannen lopen hand in hand over straat of met de arm om elkaars schouders geslagen. Vrouwen onderling ook. Het is een teken van vriendschap. Ook wij worden soms spontaan kort omhelsd, onze hand wordt bij een begroeting even wat langer vastgehouden. Soms legt onze gesprekspartner zijn andere hand er nog even bovenop. En vaak volgt er nog een vriendschappelijk klopje op de schouder. 

De meest gangbare begroeting is hier voor ons alleszins een stevig staaltje van handenacrobatie. Eerst wordt de hand gedrukt, vervolgens blijven de duimen in elkaar haken en draaien beide handen naar boven, dan gaan ze weer naar beneden om bij de gewone handdruk te komen, en dan weer naar boven, waarbij de duimen elkaar nooit lossen. Hoe vaak we op en neer moeten gaan, is altijd even gissen. Soms één keer, soms wel vijf keer.

Ons geklungel zorgt ervoor dat we uiteindelijk in een grappig soort handenspelletje terechtkomen, dat het ijs onmiddellijk breekt en voor de nodige hilariteit zorgt, zowel bij ons als bij onze gesprekspartner. 


Waarschijnlijk zitten wij teveel in ons hoofd te tellen, terwijl onze Oegandese gesprekspartner gewoon aanvoelt wanneer het moment van ‘lossen’ is aangebroken.

 

Want ondanks die vele begroetingen merk ik een intelligent soort aanvoelen bij de mensen over wat gepast en wenselijk is. Nooit hebben we het gevoel met opdringerige gesprekspartners te maken, nooit zien we op tegen het zoveelste ‘hello brother’. Misschien omdat de begroeting hier is wat ze is: even dag zeggen tegen elkaar. Met hoofd en lijf. En vervolgens weer verdergaan met wat de dag brengt. 

 

Je zou al dat gegroet een korte bestendiging van elkaars bestaan en elkaars samen-op-de-wereld-zijn kunnen noemen, als je het wat filosofischer wil uitdrukken. Of zoals Dowden in zijn boek schrijft: ‘Dit is wat Afrika aan de wereld toevoegt: menselijkheid.’