We vertellen...

 

De andere kant

 

We zijn al een tijdje op zoek naar schoonheid. Sterker, we snakken ernaar. Allebei.

 

Na het natuurschoon van de Rift Valley zijn we van plan het berggebied van Mount Elgon door te steken, maar het hele gebied staat blank door extreme regenval, zo vernemen we in het nieuws, inclusief hevige overstromingen en aardverschuivingen. Bruggen zijn ingestort, halve dorpen weggevaagd en al tientallen mensen zijn overleden. Een vergelijkbaar aantal mensen wordt nog vermist.

We checken de weersvoorspellingen en die laten voor de komende 10 dagen enkel regen en onweer zien. Zandwegen zijn dan geen optie voor ons, fietsers. Het slijk blijft aan onze banden kleven, hoopt zich in een mum van tijd op en al na 10 minuten zijn onze wielen aan de spatborden vastgekoekt en draaien ze niet meer. Dus fietsen we de laatste weken noodgedwongen vooral op de pechstrook van hoofdwegen, in de zwarte roetwolk van verroeste overbeladen vrachtwagens.

 

Kenia is een stuk rijker dan Tanzania. Maar ook veel minder milieubewust, en het algemene straatbeeld ziet er minder verzorgd uit. De asfaltweg is aan de zijkanten afgebrokkeld en gaat over in een berm van roodbruine aarde, waar allerlei restanten van voormalige vuurtjes, gewassen, glasscherven en metaalresten liggen. Wij rijden onze banden erop plat. De woningen langs de weg bestaan vrijwel allemaal uit vier rechte muren met een schuin metalen golfplaten dak, bruin van de roest. De muren zijn vaak beschilderd met reclameteksten. De hardgroene reclame van Safaricom doet het goed. We schatten dat een kwart van de gebouwen reclame maakt voor het snelle 4G netwerk van deze telefoonprovider. Naast Safaricom wordt er veel reclame gemaakt voor diverse verven en coatings waarmee je je muren kunt verven. Ze beloven dat je er 15 jaar geen omkijken meer naar hebt. Toegegeven, de gevels die met die reclames zijn beschilderd, zien er altijd heel goed uit.

 

De rest van de gebouwen zijn beschilderd met van alles en nog wat. Het werkt voor ons enigszins verwarrend. In de ‘Bakery’ waar naast die naam ook heerlijke gebakjes zijn geschilderd, vinden we een apotheek. In de ‘Bookshop’ kunnen we tweedehands auto-onderdelen kopen en de printshop die we nodig hebben om iets af te printen, blijkt inderdaad een printshop te zijn, ware het niet dat het papier op is en er derhalve toch niet geprint kan worden. Wel kunnen we er wc-papier en hotelzeepjes kopen, wordt ons meegedeeld.

Wij slapen in groezelige hotelkamers, waar het aan functionaliteit niet ontbreekt. Aan eenheid des te meer. De kleurscharkering van een willekeurige hotelkamer is nogal apart. Roze tegels op de vloer met drie mintgroene wanden. De vierde wand, waar de deur en de ramen zitten, is lichtblauw geverfd. De deur strookt qua vormgeving niet met de raamkozijnen, noch met de deur naar de badkamer. Op de muur zijn de elektriciteitsleidingen afgedekt door witte leidinggoten. Blijkbaar had de elektricien er net niet voldoende bij zich en heeft hij het laatste stukje de volgende dag met een beige leidinggoot afgemaakt die breder is dan de witte. 


De badkamer doet het niet heel veel beter. Vijf verschillende kleuren en formaten tegeltjes zijn meer regel dan uitzondering. Kortom, elk gevoel voor wat wij onder esthetiek verstaan, ontbreekt. Om de benauwde kamer toch wat aangenamer te maken, is er soms een plafondventilator geïnstalleerd, net onder het enige peertje dat de kamer rijk is, waardoor we in een disco lijken te zijn beland als we naast het noodzakelijk licht ook de fan opzetten. We kunnen kiezen tussen licht en lucht.

 

We eten in lokale restaurantjes langs de weg aan verkleurde plastieken tafels, met onze handen of tweedehandsbestek, met de TV loeihard in een hoek, omhuld door de uitlaatgassen van het verkeer. De lachende en gastvrije mensen kleuren de mistroostige omgeving op schitterende wijze. De stralende open blikken, het enthousiasme, de waardigheid waarmee ze over straat lopen, de druk beschilderde busjes,… Nee, aan kleur ontbreekt het niet in het straatbeeld. 

 

En toch…

 

En toch groeit ons verlangen naar schoonheid met de dag. Waar is het cultureel erfgoed, het gezellig ingericht hotel of restaurant, de rijke Keniaanse kunst?  Op goede dagen, na een verkwikkende nachtrust en een lekker zonnetje zien we nog enige charme in deze ruwe realiteit, maar de vele regen en bijbehorende donkere luchten maken het geheel vaak toch vooral somber. Onze mentale veerkracht wordt op de proef gesteld. We snakken naar visuele esthetiek, niet alleen omdat ze een streling voor onze ziel is. Ook omdat we ze nodig hebben als troost, als tegengewicht tegen de overvloed aan kansenloosheid en verwaarlozing die we onderweg tegenkomen.

 

En toch…

 

En toch zijn we blij (al is blij niet het juiste woord) dat we ook met deze kant van Kenia noodgedwongen kennis maken. Nee, Kenia is niet alleen de geromantiseerde wereld van wilde dieren en zachte aardekleuren en diep gewortelde ‘eenheid met de natuur’, gefotografeerd bij een mooie zonsondergang. Het is ook niet het stereotype beeld van hongersnood en doffe ellende en bodemloze hulpeloosheid. De grootste groep Kenianen lijkt elke dag in dat middengebied te leven, waar wij de laatste weken doorheen fietsen. Niets teveel. Niets te weinig. Geen echt lijden, maar ook geen perspectief op een beter leven. Geen gebrek aan basisdingen, maar ook geen ruimte voor iets extra’s zoals persoonlijke ontwikkeling, een uitstapje naar zee, laat staan een vakantie. De doorsnee Keniaan heeft nog nooit een olifant gezien en zal die waarschijnlijk ook nooit zien. Hij heeft nog nooit de stad bezocht die vijftig kilometer van zijn dorp verwijderd ligt en waar wij de dag voordien doorfietsten, zo vertelt Fred ons, de IT-student die ons enkele confronterende spiegels voorhoudt.

In die zin is het Kenia dat wij de afgelopen weken tegenkwamen doodeerlijk. Het is genereus in wat het heeft en deelt gul. Maar het reikt ons geen hand uit om de realiteit te verzachten. Het verbloemt niet, spaart niet. Willen we een Keniaanse ervaring hebben, dan krijgen we die.

 

Het is volledig aan ons wat wij willen zien, waar wij met onze blik onze aandacht op willen richten. Zien we vooral de afgeleefdheid langs de weg, of zien we de creativiteit? Zien we het gebroken vuile raam van de slagerij, of zien we de toewijding waarmee de slager onze maaltijd bereidt? 


Zien we de verroeste fiets zonder spatborden waarbij voor- en achterwiel niet in dezelfde lijn staan, of zien we de trots in de ogen van de schilder die ons voorfietst, omdat hij ons wegwijs mag maken naar een guesthouse?

 

We maken onszelf wijs dat de afwezigheid van esthetiek voor de lokale man minder zwaar weegt dan voor ons. Hij weet misschien niet beter. Maar wij weten wel beter. Wij zijn verwend. En gewend. Aan schoonheid. En lijden onder het gebrek daaraan.

Dus kopen we de digitale versie van Lonely Planet van Oeganda, ons volgende land op onze route. We kijken reikhalzend uit naar de toeristisch vermelde plekken, om daar nieuwe schoonheid te vinden. We besluiten een tijdje in de hoofdstad Kampala te blijven. Daar gaan we musea bezoeken. En een concertje of twee meepikken. Ons laven aan al dat moois. We gaan ‘vakantie houden’ aan de oevers van het Victoriameer. Even op adem komen en toegeven aan de privileges die wij hebben door West-Europeanen te zijn. Wij hebben deze keuze. De doorsnee Keniaan niet.