Kathleen vertelt...


Dankzij hen fietsen wij

Fietsen staat voor vrijheid! Elke zichzelf respecterende fietser zal dat beamen. Ik stap op mijn tweewieler en neem voldoende mee om een jaar lang onafhankelijk te leven. Ik ga en sta waar de wind en mijn benen me brengen. Geen trein, bus, touroperator of vliegtuig dat op me wacht. Ik moet mijn agenda niet op die van anderen afstemmen. Fiets ik door een stad, dan laveer ik rustig tussen lange files auto's, vrachtwagens en ander gemotoriseerd gedoe door. Op het platteland bepalen de mooiste autovrije weggetjes de richting. In mijn eigen woonplaats of aan de andere kant van de wereld: fietsen is overal eenvoudig. Ik zet mijn voeten op de pedalen en rij de vrijheid tegemoet.

 

Tenminste als we niet door verlaten hooggebergte fietsen en mijn benen plots pap worden, onbedaarlijk trillen en mijn zicht glazig wordt. Kortom, als ik de voor fietsers bekende hongerklop tegenkom en Paul me weet te vertellen dat hij onze laatste banaan die ochtend heeft opgegeten. Op zo'n moment zal ik minder ongedwongen fietsen, want een grommende maag reduceert het landschap drastisch: vergezichten interesseren me niet meer. Zeldzame plantjes in de berm nog minder. Vrijheid? Onafhankelijkheid? Ik zal enkel nog wanhopig op zoek gaan naar een mens, een redder, iemand die water en brood verkoopt. Dat mag in een armetierig stalletje langs de weg zijn. Of op een kleedje voor zijn huis. De houdbaarheidsdatum doet er niet meer toe. Zolang het maar eten is. 

 

Zo gaat het elke keer als we op de fiets stappen. Bij vertrek pretendeer ik niets of niemand nodig te hebben. Maar al bij het eerste obstakel hoeft die zogenaamde fietsers-onafhankelijkheid niet meer per se. Ik leg dan met alle plezier mijn lot in handen van mensen die ons de weg kunnen wijzen, mensen die ons kunnen vertellen hoe lang het nog klimmen is naar een bergpas, mensen die ons kunnen geruststellen dat de slang in de berm geen giftige is, dat de militaire post in de verte gewoon routinecontroles uitvoert, dat de opgebroken weg binnen een kilometer overgaat in gloednieuw asfalt.


 

Als er iets tegenzit en er is niemand van de lokale bevolking te bespeuren, kan ik me onderweg soms verloren voelen. Onterecht, want eigenlijk ben ik nooit echt alleen. Paul is er uiteraard. Maar zelfs hij kan niet op tegen mijn meest trouwe vriend: mijn Santos. Het beestje voert me al meer dan 50.000 km veilig overal heen. Oerdegelijk kader, soepele pedalen en perfect afgestelde versnellingen. Ik voer ellenlange conversaties met mijn Santos, geef hem een inkijk in mijn diepste zielenroerselen en streel hem op tijd en stond bemoedigend over de stuurpen. Zoals het ook bij motorrijders geldt: mijn fiets en ik, wij zijn één. 

 

Toch geldt ook hier: zonder de inspanning van anderen zou er van mijn dierbare vriend geen sprake zijn. Ikzelf heb de fiets kant en klaar in de winkel zien staan, heb mijn pinpas in het daartoe bestemde gleufje gestoken, vier cijfers ingetikt en heb vervolgens met de Santos aan de hand de winkel verlaten. Tot daar mijn bijdrage.

 

Het zijn onbekende handen die voor mij het noodzakelijke bauxiet uit de mijnen hebben opgegraven en het tot aluminium hebben gesmolten, het frame vorm hebben gegeven, de spaken en wielen en al de rest hebben gemonteerd, en er als toemaatje een fietsbel met kompas hebben opgezet. Dankzij deze onbekende mensen zit mijn Santos in een mooi zwart pakje, ligt hij stevig op de weg en vooral: kan ik op twee wielen de wijde wereld intrekken.


 

Het moet gezegd: ik ben vrij en onafhankelijk. Zolang er iemand is die het dons voor mijn slaapzak verzamelt, onze tent naait, waterdichte fietstassen verkoopt, wegen op kaartbeeld zet, onderweg eten verkoopt, het water bottelt, ons de weg wijst, een slaapplaats aanbiedt, het internet verzorgt en me een glimlach schenkt die me door moeilijke momenten heen helpt.